Los uit de pols, zomaar:
een spoor op de tast uitgezet in leegte
vindt groevend richtigng.
Omspant niets
verwekt iets
Tekenen van bestaan.
Blinkend wit staat de wasbak als altijd
strak in vorm, balancerend om niet te imploderen
of plots uiteen te spatten in porseleinen brokken.
In de spiegel sta ik beslagen
me te drogen in ’t broze evenwicht van alledag.
Als tijd slijtend elke souplesse heeft verstild
en de wind gierend in steile verstening schuurt,
hervindt beweging zich in distels
die breuken en barsten splijten
in de door gruis en weer gepolitoerde huid.
Oorspronkelijk vermoeden, bewogen,
rilt lijnen in spiegelglad oppervlak
Het evenwicht, doorbroken,
opent perspectieven. In weerkaatsing
kerft een uitzicht en trilt
tevoorschijn ’t ongekend begeerde.
Onderhuids, een lichte huivering;
als een zwerm spreeuwen
is alle vorm slechts tijdelijk samengaan.
Gericht, noodzakelijk, toegesneden.
Of zo maar;
ontvankelijk en teder tastbaar.
Wijds. Glimmend en uitgestrekt
beklijft prille samenhang in stremming.
Feestelijk stollend
Exact daar waar als bij toeval beweging aan vrijheid ontstijgt.
De zuidenwind rimpelt in het oppervlak
rollende waaiers naar het noorden.
In spelonken en de zompige lagen van mijn diep-rode zijn,
ver voorbij waar huid het oog fascineert;
daar worden de keuzes beklonken.
In amorfe beweging en peilloze dood
vallen zin en zijn tezamen
Lief en zeer wentelen daar vertederd
ritmisch in een strijd op leven of stilstaan
Iets is nadat
het niet meer is
iets anders.
Iets is voordat
het werd wat het is
iets anders geweest.
Op het warm kozijn
stil in de zon
klapwiekt een vlinder.